Garlic I

Garlican stories II

Garlican stories III

Verkleumd en nat geregend, dat was ik. Ik droop naar binnen en wierp me neder op het wollen kleed voor het warme open vuur. De kou verdoofde me nog, en moeheid sloeg toe.

Ik sloot mijn ogen, stormachtige herfst achter mij latend. Het was net alsof ik de wind weer door mijn haren voelde snijden en alsof de regendruppels, scherp en ijzig, in mijn gezicht sloegen. Donker, donker. De weg naar huis, naar binnen: kwijtgeraakt.

In diepe slaap vertoefde ik op het zachte kleed voor de warmtebron. Een huis, een kamer. En zij was als de nachtgodin, maar vertrok als een dief in de nacht bij Noorderlicht.

Mijn lichaam in slaap, en daar kwam er iemand op mij nader. Een vrouw. Naakt, of bijna. Ze keek op mij neer en nam mij op zooals ik daar lag en zooals ik overvallen was door de natuur: de nacht, de regen, de wind en het bos.
Ze doorgronde mijn uitgeputte lichaam en vleide zich naast mij neer, paste zich aan de houding van mijn lichaam. Ik voelde haar niet, zoo licht was zij tegen mij aan komen liggen, als een bijslaap.
Ze streelde mijn haren met zonnestralen. Ze kuste mijn wang met dauw. Ze leek als het water van een kleine stroom. Zij ....

Zij nam mij in haar armen en liet mij bij haar liggen. Mijn lichaam viel van mij af en ik keek ernaar en ik keek naar ons: naar de nachtgodin en naar mijn levenloze lichaam dat zij koesterde, verzorgde, genas.

De kamer was rond. Een onbekend vertrek met min of meer bekende ingredienten: een wollen kleed (waarop sporen van bloed, van mij?), een open vuur, een houten tafel met ouderwetse stoelen, tinnen borden, geen bestek.

De geur van het vertrek. Waar was de keuken? Er kwamen hemelse geuren vandaan. Mijn nachtgodin rook fabuleus, zij rook als de keuken. Was zij de keuken? Vers gebakken brood. Geroosterde zonnebloempitten. Wijn. Vers uitgeknepen knoflook. Zij rook ... Adoratie, en mijn blik zoog zich vast om haar te doorgronden.

Toen keek ze naar mij op en gebood mij om respect. Ik zonk in mijn schoenen, door mijn knieen heen en verviel ik terug in mijn lichaam dat in haar armen was gelegen. Het voelde warm en levend. Ik opende mijn ogen en gewaarde niemand om mij heen. Mijn blik vloog door het vertrek, er was werkelijk niemand. Wel was er die geur, die heerlijke, samengestelde geur van de bereiding van natuurproducten, van moeder natuur de nachtgodin. Maar zijzelf was gevlogen omdat ik weer leefde of vervlogen omdat ik ontwaakte.

Mijn opgedroogde haren plakken om mijn hoofd. Mijn kleren zijn niet langer zwaar en doorweekt. Ik heb lang en diep geslapen. Een wond op mijn huid is het enige dat nog nat is.

Garlican stories II
Garlican stories III
Proza

| home | Boekenkast | kijkdoos | reageer |